Mijn moeder

‘Wat is er gebeurd?’ Mijn moeder doet haar ogen open en kijkt me aan.
Ik zit naast haar bed. Schrik van de directe vraag.
Ik vertel dat ze een hersenbloeding heeft gehad en per ambulance naar het ziekenhuis is gebracht.
Een maaltijd trolley passeert.
‘Ik moet eten’, zegt mijn moeder.
Het eerste glimpje wilskracht.

Mijn moeder, Marry Nauta-van Druten, werd 13 mei 1927 geboren in Apeldoorn.
Haar vader overleed op 26-jarige leeftijd aan de gevolgen van een longonsteking opgelopen tijdens het schaatsen (in 1929). Zijn vrouw was zes jaar ouder en bleef achter met twee kleine kinderen.

 

 

Mijn oma voelde nooit de behoefte om te hertrouwen.
‘We waren nog maar zo kort samen. De liefde is altijd gebleven’.
Ze nam kostgangers in huis. De laatste verhuisde naar een zorgcentrum toen mijn oma 92 was.

 

 

De tuin van mijn grootmoeder stond vol bloemen. Dahlia’s, lathyrus, zonnebloemen en lelietjes van dalen. In mijn tuin staan ook dahlia’s, lelietjes en siererwten. Bij de ingang van haar tuin stond een wilde wingerd. Een groene boog die voerde naar de bloemen. Bont rood in de herst. Gestut door een paar roestige stangen en groeiend op oud hout.
Nu vormt de 100-jaar oude wilde wingerd niet alleen de toegang tot onze tuin, maar ook tot de mantelzorgwoning waar mijn moeder sinds de winter van 2013 woont.

 

 

Na de oorlog bezocht mijn moeder een vriendin in Leeuwarden. De meisjes liepen door de stad en stuitten bij de HEMA op een groepje jongens. Eén van hen was Age.
Het was liefde op het eerste gezicht.
Toen mijn vader de mooie Marry op zondag aantrof in de gereformeerde kerk, was de verkering snel een feit. De familie Nauta bezette een hele kerkbank met twee dochters en vijf zonen.
Mijn vader was de eerste van het gezin, die het dierbare Friese land achter zich liet.
Hij ging op kamers in Apeldoorn, vlakbij het ouderlijk huis van mijn moeder.
Hij trouwde met haar.

 

 

Mijn vader werd een zeer geliefd accountant. Tot op de dag van vandaag kom ik nog mensen tegen die dankbaar zijn voor zijn sociale betrokkenheid.

Het noodlot sloeg toe

Mijn zusje Gertrude werd 7 juni 1958 geboren.
Anderhalf jaar later, 7 februari 1960, volgde de tweede dochter. Dat was ik.
Het noodlot sloeg, toe toen Gertrude een week voor haar derde verjaardag werd aangereden door een auto.  Het was schitterend weer.
Ze ging op een onbewaakt ogenblik alleen naar het dichtbij gelegen Oranjepark.
Stak met haar driewielertje de weg over en verongelukte.

 

 

Niet veel later verhuisden we naar een rustige plek vlakbij het bos aan de rand van Apeldoorn, zodat mijn moeder niet voortdurend met de plek’ zou worden geconfronteerd.
Het maakte haar verdriet niet minder.
Mijn vader bleef een rots in de branding. Hij was er voor anderen en hij was er voor ons.
Maar het noodloot kent geen mededogen en sloeg opnieuw toe.

Ik herinner me sirenes in de nacht

In de herfstvakantie van 1970 kreeg mijn vader ’s avonds in de duinen bij Renesse een hartstilstand.
Hij was drieënveertig.
Ik was tien.
Ik herinner me de wind die om het huis joeg en sirenes in de nacht.
De volgende ochtend vertelde iemand, dat mijn vader een been had gebroken.
Ik begreep niet waarom iedereen daar zo verdrietig over was en waarom ineens van heinde en verre familieleden naar Zeeland kwamen.
Pas later hoorde ik van vreemden op het park, dat mijn vader was overleden.

 

 

Het heeft tien jaar geduurd voor ik in staat was om het graf van mijn vader te bezoeken.
En nog veel langer om dit grote verlies te verwerken.
Op de dag van de begrafenis voelde ik mij alleen. Ik was bij mensen die ik niet aardig vond.
Het was stil op straat. Iedereen was naar de begrafenis.
Op de kist lag één klein boeketje. Op het lint stond mijn naam, in dikke zwarte letters.
Ik was er niet. Ik kon het niet.
Vanaf dat moment waren mijn moeder en ik op elkaar aangewezen

Na de herfstvakantie begon de school weer. Ik zat net in de vijfde klas.
Ik kan me niet herinneren dat iemand ooit met mij sprak over dit tweede grote verlies.
Hulp was er in die tijd niet. De huisarts schreef nog ‘gewoon’ kalmerende middelen voor.
Iedereen ging weer over tot de orde van de dag.

Ons leven stond stil

De witte Ford Cortina verdween uit de garage.
Het accountantskantoor werd verkocht.
Klanten van mijn vader bezorgden nog een tijdje boodschappen aan huis. Later ging ik voor mijn moeder op de fiets naar de winkels.
Ik zag het van nature als mijn taak om vooral opgewekt te zijn. In de eerste plaats voor mijn moeder.
Nog steeds trouwens.
Maar tegen zoveel verdriet is niets opgewassen, uiteindelijk.
Het verdriet om het verlies van haar kind, was na negen jaar nog steeds een open wond.
Het verlies van haar man een klap teveel.

Het heeft decennia geduurd voor ik de verhouding tot mijn moeder heb kunnen herzien.
Ik werd al jong mijn moeders moeder.
Heb daarna afstand moeten nemen om mijn eigen weg te gaan.
Om vervolgens terug te keren naar het begin. Door mijn geheel van zorg afhankelijke moeder dichtbij te laten zijn. Letterlijk en figuurlijk.

Binnen een jaar na de eerste hersenbloeding volgde een tweede, als gevolg van verkeerde medicatie. Zij werd bovendien in de steek gelaten door de man met wie ze vele jaren een LAT-relatie had.
De zorg in het verpleeghuis was ver beneden de maat. Zo werd er van het ene moment op het andere een stervende vrouw bij haar op de kamer geplaatst. Mijn moeder kon niet aangeven dat ze dat niet wilde en viel de volgende ochtend van schrik uit bed.
In het woonzorgcentrum was het helaas niet veel beter. Op een dag was de maat vol. Het was genoeg geweest. Ik wil nooit meer afhankelijk zijn van anderen, als het gaat om het welzijn van mijn moeder.
Na twee jaar verzorgingshuis, vertelde ik mijn moeder dat ze een eigen woning kreeg in onze tuin. Ze glimlachte mij vriendelijk toe, maar keek me aan of ik gek geworden was.

Het kind dat er nog wel was

Het gaat om de weg die je moet gaan om te komen waar je bent.
Hoe lang het duurt, is niet belangrijk. Het duurt zo lang als nodig is.
In ons geval bijna een leven lang.
Dat maakte de zorg voor mijn moeder ook zo urgent voor mij.
Ik wist niet hoe lang ik nog had om vrede te vinden.
Door de zorg voor mijn moeder helemaal op mij te nemen, gaf ik mezelf een waardevol geschenk.
Vergeving.

Ik was weliswaar haar kind, maar het verdriet over het verlies van Gertrude was te groot.
Het overschaduwde de liefde voor de andere dochter, die er nog wel was.
Als een permanente wolk voor de zon.
Het kind dat er nog wel is, kan ook nooit tippen aan de kleine engel die zo tragisch en jong uit het leven is gerukt. Als kind begreep ik dat niet.

 

 

Ik had het geluk dat mijn vader die liefde wel kon geven. Dat heeft hij ook onvoorwaardelijk gedaan in de eerste tien jaar van mijn leven.
Ik denk dat het drama van het verlies van Gertrude en de gevolgen van dit noodlot, ook mijn vader teveel zijn geworden.
Mijn vader droeg mijn moeder en mij op handen.
Maar tegen het grote verdriet van zijn vrouw was hij niet opgewassen.
Hij niet en ik niet.
Wij konden het verschil niet maken.
Dat lag niet aan ons.
Het lag ook niet aan mijn moeder.
Wij waren te klein.
Het verdriet te groot.